
Tekort aan affectie en basisveiligheid
Via de huisarts kreeg ik als wijkverpleegkundige het verzoek om eens te gaan praten met een zoon die de zorg voor zijn hulpbehoevende moeder niet meer aankon. De huisarts signaleerde te veel stress bij deze zoon.
Nadat ik nauwelijks de kans had gekregen om goed kennis te maken met de oude vrouw, stak de zoon van wal. Deze zoon woonde al jaren samen met zijn bejaarde moeder in haar seniorenappartement. Voorheen werkte hij in een modezaak en zijn moeder deed het huishouden. Hij deed voor haar enkele hand- en spandiensten, zoals het meegaan op artsenbezoek en het doen van de zware boodschappen. Toen zij nog in goeden doen was, nam de zoon zijn moeder overal mee naartoe in zijn mooie (dure) auto. Hij ging vaak met haar winkelen, hij zorgde ervoor dat zij er piekfijn uitzag, met mooie kleren en sieraden, goed gekapte haren en dat zij een lekker geurtje ophad. Zo vertelde hij mij tijdens mijn eerste huisbezoek.
Maar in plaats van gezellige uitjes met zijn moeder, moest hij haar nu dagelijks volledig verzorgen. Een onderliggend neurologisch ziektebeeld van de bejaarde vrouw was hiervan de oorzaak. De zoon was inmiddels gepensioneerd, maar hij was het wel beu om elke morgen zo veel tijd kwijt te zijn aan het verzorgen van zijn moeder. De laatste tijd was zijn moeder nog slechter gaan lopen en moest hij haar vaak ongeveer zesmaal per dag naar het toilet helpen. Desondanks was zij regelmatig nat van urineverlies, ook ’s nachts. Bovendien begon hij schoon genoeg te krijgen van het gezever van zijn moeder; haar kleding was meestal al na een paar uur niet meer om aan te zien. Hij had er bergen was bij gekregen.
Ik liet de zoon zoveel mogelijk uitpraten, ik dacht tegelijkertijd aan beter incontinentiemateriaal, maar ik voelde mij vooral erg opgelaten bij het zien van de oude vrouw, die stilletjes naar buiten zat te kijken. De zoon vertelde verder dat hij het verschrikkelijk vond dat hij nu niet meer op vakantie kon gaan. Bij doorvraag bleek hij nog een zus te hebben die ver weg woonde, haar eigen gezin had en ook nog twee dagen op haar kleinkinderen wilde passen. Wel kwam zij één keer per week naar haar moeder en broer om een dagje te helpen in huis, zodat haar broer boodschappen kon doen en even een paar uur van zijn moeder ‘verlost’ was, zoals hij dit omschreef.
Afgesproken werd dat de zoon voorlopig vijf ochtenden per week hulp zou krijgen met de verzorging van zijn moeder. Dit zou voor hem al gelijk een vermindering van zijn zorglast kunnen betekenen. Na ongeveer twee weken onttrok de zoon zich steeds meer aan de verzorging van zijn moeder, want nu de zorgverlener er toch was, kon hij ondertussen enkele huishoudelijke klussen doen. Op zich prima, alles lag al klaar in de badkamer. Toch moesten mijn collega’s en ik hem elke keer weer om hulp vragen om zijn moeder van haar bed naar de bad- en woonkamer te laten lopen. Dit was te zwaar voor een zorgverlener om alleen te doen en met haar zoon dichtbij liep zij beter.
Van eventuele huishoudelijke hulp wilde de zoon niets horen. Hij zei ons dat hij al meer dan genoeg zorgverleners over de vloer kreeg. Na verloop van tijd vroeg de zoon of hij ook in de weekendochtenden een zorgverlener voor zijn moeder kon krijgen. Dit werd gehonoreerd. Een paar weken later vroeg de zoon avondzorg aan om hem te helpen zijn moeder in bed te leggen.
De oude vrouw was inderdaad slechter gaan lopen en bleef steeds dribbelen op de plaats voor de televisie. Dit tot grote ergernis van de zoon, die eigenlijk rustig naar een bepaald televisieprogramma had willen kijken. Op een gegeven moment wilde de zoon ook ’s middags hulp van de wijkverpleging hebben. Omdat de vrouw steeds meer blauwe stootplekjes en zelfs ‘skin tears’ (dit zijn stukken losgescheurde huid) op haar onderarmen kreeg, is snel extra middagzorg ingezet.
Wij constateerden dat van de sier- en zwierrelatie tussen de zoon en zijn moeder niets meer over was. Ik schakelde de huisarts in om een gesprek met de zoon aan te gaan. De oude vrouw kon al lang niet meer voor zichzelf opkomen. Haar dochter kreeg totaal niet mee wat zich eigenlijk in het appartement van haar moeder afspeelde. Met inmenging van de huisarts is toen een aanvraag gedaan voor een opname in een verpleeghuis.
Eerder had de zoon een aanvraag voor een plek voor zijn moeder in een verzorgingshuis steeds tegengehouden. Hiermee zou het inkomen van zijn moeder erg bekort worden, het vermogen van zijn moeder kon dan worden ‘opgegeten’ en hij moest de huur van het appartement zelf gaan betalen… Al vrij snel kon de oude vrouw in een verpleeghuis worden opgenomen. Het is mij nooit precies duidelijk geworden of deze bejaarde vrouw sneller geestelijk en lichamelijk achteruit is gegaan door verergering van haar ziektebeeld of door een ernstig tekort aan affectie en basisveiligheid.
De zoon bleef in het seniorenappartement wonen en in zijn mooie, dure auto rijden. Mijn collega’s en ik bleven min of meer met een kater achter, terwijl wij beseften dat deze opname voor de oude vrouw nu de beste oplossing was.
Beste Hetty,
Ik heb wat moeite met dit verhaal. Natuurlijk ken ik de situatie niet, maar als ik het zo lees lijkt het alsof de norm is dat je als mantelzorger met veel liefde, geduld en zonder enige weerstand je ouder of partner verzorgt. Maar als mantelzorger van mijn blinde, zeer slecht lopende en dementerende partner word ik ook wel eens ongeduldig en opstandig als hij voor de achtste keer naar de wc wil en ik mee moet schuifelen omdat hij het zelf niet meer kan vinden. Ik heb ook wel eens de pest in als dat op een moment is dat ik juist even tijd voor mezelf dacht te kunnen nemen. En ik heb ook heel lang opgezien tegen huishoudelijke hulp omdat je inderdaad al zoveel mensen in huis krijgt en je je steeds minder thuis gaat voelen in je eigen huis. Ben ik daarmee een ontspoorde mantelzorger? Nee, ik ben een mens van vlees en bloed. Ik wil het allerbeste voor mijn partner, maar heb mijn grenzen, net als iedereen. En die liggen voor iedereen ergens anders. Dat is nu eenmaal zo.