
Mevrouw Meer haat haar Spiegelbeeld
‘Wie is toch dat mens?’
Mevrouw Meer kijkt in de spiegel. ‘Ze praat, maar ik kan haar echt niet verstaan’.
‘Wat wilt u? Ja, zeg het maar…’
Mevrouw Meer kijkt wat geïrriteerd in de spiegel. ‘Nou dan niet he. Als het zo moet’.
‘Dan moet ze het zelf maar weten’, zeg ik.
‘Staren is onbeleefd hoor. Dat heb je toch wel van je moeder geleerd?’
‘Ik denk het niet dan, mevrouw Meer’
‘Pottenkijker’
‘Gluurbuur’, zeg ik.
‘Vindt u haar knap?
‘Dat vindt ze zichzelf wel. Moet je kijken dat zunnige mondje. En dat grijze piekhaar. Zielig gewoon’.
‘U vindt haar niks’
Mijn man zou haar ook niks vinden hoor. Waar is die eigenlijk?’
‘In de tuin. Hij rookt een sigaretje’.
‘Dat heeft zij vast ook veel gedaan. Aan die oude tanden te zien’.
‘Ze heeft wel haar eigen tanden nog’.
‘Ja, daar is dan ook alles mee gezegd. En dan die blik, hoe ze kijkt, zó hooghartig.
‘Daar kan u niet tegen’.
‘Zo keek mijn moeder ook altijd. Zo afkeurend’
‘Uw moeder keek heel afkeurend naar u’
Dan begint ze te fluisteren. ‘Ze had een grote hekel aan mij. Niet aan mijn broers, niet aan mijn zussen, maar aan mij’.
‘En dat heeft u nooit begrepen’.
‘Je bent niks. Je bent niemand. Hoor je mij!
Mevrouw Meer begint te roepen in de spiegel.
‘Mooi van buiten, maar van binnen ben je niks. Onthoud dat goed, meisje!’
Dan begint ze te lachen.
‘Maak jezelf maar niks wijs, lelijk eendje’
Plots kijkt ze naar de grond:
‘Dat zei ze vaak… lelijk eendje…lelijk eendje. Alsof ze bang was dat ik het vergeten zou’.
‘Ik hoor ze nog steeds, die woorden. Soms wel twintig keer per dag’.
Ik pak haar handen vast.
‘Waarom deed u moeder dit, denkt u?’
‘Ze was doodongelukkig. Mijn vader sloeg’.
‘Wat vreselijk’.
‘Het was niet veilig bij ons thuis’.
‘U was doodsbang voor wat er gebeuren zou’.
Ja, altijd als het gebeurde, kropen mijn zusjes bij mij in bed, ik probeerde dan heel hard te zingen zodat ze niks hoorde’.
Mevrouw Meer pakt de wasbak vast, kijkt in de spiegel en slaakt een diepe zucht.
‘Mevrouw Meer kijk eens goed in de spiegel. Wat ziet u?’
‘Een hele lelijke vrouw’.
‘Kijk nog eens goed. Wat ziet u nog meer? Wat vertellen haar ogen?’
‘Ze is doodongelukkig’.
‘Net als uw moeder’.
‘Ja.’
‘En net als u, toch?’.
‘Ja’, zegt ze zachtjes.
‘Wat heeft ze nodig, denkt u?’
‘Liefde? Een beetje vriendelijkheid?
‘Wilt u eens iets aardigs tegen haar zeggen. Iets wat uw moeder nooit gezegd zou hebben’.
Mevrouw Meer kijkt mij onzeker aan.
‘Probeer maar. Zal ik beginnen?’
‘Ja’
‘Mevrouw, u heeft een hele mooie neus’.
‘En ze heeft best een mooie mond’, vult ze aan.
‘Zeg het maar tegen haar’.
‘U heeft best een mooie mond’
‘En een mooie huid’, zeg ik.
‘Ja dat ook. Eigenlijk bent u best mooi hoor’, zegt mevrouw Meer met een warme stem.
‘Ja dat vind ik ook’, zeg ik.
Dan draai ik mij naar mevrouw Meer toe en pak haar hoofd tussen mijn handen. Ik leg mijn handen op haar wangen en met mijn duimen maak ik ronddraaiende bewegingen over haar jukbeenderen. Deze manier van vastpakken voelt heel geborgen. Ik zet hem vaak in bij mensen met dementie.
‘U bent een hele lieve vrouw’.
Mevrouw Meer begint te huilen.
‘Uw moeder was ongelukkig. En ze heeft u heel erg gekwetst. Beschadigd zelfs.
‘Maar misschien kon ze er niks aan doen’.
‘Dat denk ik, ze kon het niet anders. Maar u wel.
Wees niet zo hard voor uzelf. U bent mooi zoals u bent’.
‘Ja?’
‘Ja, en ik hou van u. En uw man houdt van u. U bent iemand om van te houden. U bent lief. En dat vertellen wij u dan ook vaak. En daarom kom ik altijd graag bij u. Dat weet u’.
‘Ja dat voel ik’.
‘Heel eerlijk lijken wij best op elkaar. Ik vind mezelf ook niet altijd mooi. En mijn vader kon ook slaan. Maar ook hij kon waarschijnlijk niet anders.
‘Ik probeer hem te vergeven. Zou u uw moeder kunnen vergeven?’
‘Misschien’.
‘We kunnen het proberen’.
‘Ja’.
Arm in arm lopen we haar het dressoirtje op haar kamer. Naar de foto van moeder.
‘Pak de foto maar vast’.
‘Zeg het maar. We doen het samen.
‘Mama…..’
‘Goed zo’
‘Mama, ik vergeef je’
‘Ik houd haar hand stevig vast. U mist het zo erg he. Een moeder..’
‘Ja, verschrikkelijk’.
En dan voel ik een traan over mijn wang rollen. Dat gevoel ken ik maar al te goed.
‘Het doet heel erg pijn, ik weet het, ik wilde het ook zo graag, een vader.
Ik pak mevrouw Meer stevig vast en laat haar huilen.
Zoals iedere week. En het is indrukwekkend. Om die last van haar schouders te halen. En te zien hoe ze iedere week verder verzacht, vergeeft en verwerkt.
We doen het samen. Mevrouw Meer en ik.
En soms voelt het alsof we elkaar helpen: Ik haar en zij mij.
Mijn vader was ook koud en kil. Ook hij kon het niet. Mij aankijken met de ogen van iemand die zjjn kind liefheeft. Maar langzaam begin ook ik hem steeds meer te vergeven.
Omgaan met dementie; het mooiste wat er is.
𝗗𝗼𝗲 𝗺𝗲𝘁 𝗺𝗶𝗷 𝗺𝗲𝗲 é𝗻 𝗸𝗼𝗺 𝗻𝗮𝗮𝗿 𝗱𝗲 𝘃𝗲𝗲𝗹𝗴𝗲𝗽𝗿𝗲𝘇𝗲𝗻 𝗺𝘂𝘇𝗶𝗲𝗸 𝘁𝗵𝗲𝗮𝘁𝗲𝗿𝘀𝗵𝗼𝘄 ‘𝗗𝗮𝗴 𝗠𝗮𝗺𝗮 1 & 2’. 𝗩𝗮𝗻 𝗼𝘂𝗱𝗲𝗿𝗲𝗻𝗽𝘀𝘆𝗰𝗵𝗼𝗹𝗼𝗴𝗲𝗻 𝗲𝗻 𝘁𝗵𝗲𝗮𝘁𝗲𝗿𝗺𝗮𝗸𝗲𝗿𝘀. 𝗭𝗲 𝗵𝗲𝗲𝗳𝘁 𝗮𝗹 𝟯𝟬𝟬.𝟬𝟬𝟬 𝗺𝗲𝗻𝘀𝗲𝗻 𝗴𝗲𝗵𝗼𝗹𝗽𝗲𝗻 𝗶𝗻 𝗱𝗲 𝗼𝗺𝗴𝗮𝗻𝗴 𝗺𝗲𝘁 𝗱𝗲𝗺𝗲𝗻𝘁𝗶𝗲. 

Liefs ouderenpsycholoog Sarah Blom
Prachtig geschreven. En wat een toeval (?) dat ik dit lees op het moment dat ik aan mijn overleden moeder denk die het een en ander heeft veroorzaakt, waar ik op 61 jarige leeftijd nog steeds mee worstel. Ik heb even een flink potje zitten huilen, want ook ik mis de moeder die zij niet voor mij kon zijn. Een moeder die trots op me had moeten zijn, hoe dan ook. Maar ook zij was een beschadigd mens en kon waarschijnlijk niet anders. Ik heb mezelf de laatste jaren aangeleerd om anders, milder naar haar te kijken. Maar het verdriet én het gemis van en verlangen naar iets dat er niet was, wordt er niet minder om.