Beers wereld: Laatste loodjes

We liepen het ziekenhuis binnen door een afgeschermde route met afzetlinten waar mensen ons welkom heetten waarvan je alleen de ogen kon zien achter een veiligheidsbril of gezichtscherm met felgele hesjes. Het oogde zeer gevaarlijk allemaal. Of we gezond waren werd er gevraagd (wat konden we zeggen nu we een ziekenhuis moesten bezoeken…) en of we onze handen wilden ontsmetten door op een pomp te drukken.
Het is toch een wonder dat Beer, die al in een andere wereld leeft, niet gelijk ging gillen om vervolgens hard weg te willen rennen uit angst. Alles went blijkbaar, ook voor hem.

Ik mocht eindelijk bij de neuroloog Botox prikken laten zetten die bewezen nu, na al die maanden van niets vanwege Corona, de migraine doet verzachten. Wel had ik van te voren gemeld dat ik niet anders kon dan mijn zoon met ‘beperking’ mee te nemen aangezien hij niet naar de dagbesteding kon gaan, ook door Corona.

Wachtend in de ruimte met een gescand bonnetje hoorde ik Beer naast me een paar harde scheten laten. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat scheten beter buiten plaats kunnen vinden, maar dat vond hij weer best grappig, aan het lachje te horen. De mensen verderop merkten niets, dacht ik op te merken aan hun houding, of ze deden alsof en hadden hun wachtkamer gezicht op. Nog wat verder kwamen 2 vrouwen te zitten met als enigen mondkapjes op.

Ik had Beer al een aantal keren verteld dat ik even met hem in een kamer moest binnen gaan en dat er een dokter wat prikken in mama’s hoofd gaat zetten. “Beer moet even mee en wachten”. “ Waar is de dokter”? Vroeg Beer op zijn speciale manier alsof hij de voice-over van een kinderprogramma speelt. “Dokters zijn altijd te laat, Beer”, zei ik terug op een zalvend toontje, wachtend op een reactie. Uit een deur stak het hoofd van de neurologe en klonk mijn naam. Beer en ik stonden op maar de neurologe keek verschrikt en riep dat Beer toch echt niet mee naar binnen mocht.

Ik probeerde duidelijk te maken dat ik hem moest begeleiden en dat hij vanwege zijn beperking niet alleen kon zijn, maar nee, ze was meedogenloos en met een vriendelijk maar streng gezicht legde ze nogmaals uit dat ze maar 1 persoon mee naar binnen mocht nemen. “Misschien dat er iemand kan opletten?”, vroeg ze terwijl het geen vraag was, toen ze me naar binnen liet, afstand houdend.
Behoorlijk ontredderd gaf ik maar mijn mobiel aan Beer en zei in het niets dat ik het maar stom vond. Ik zei nog iets tegen Beer dat hij dan maar even stil moest wachten, mama komt over 5 minuten weer terug. Ik ging die kamer in met lood in mijn sandalen want het was die dag lekker weer.

In de kamer kreeg ik nog een korte uitleg over de Coronaregels en in een kamer maar 1 persoon toe te kunnen laten toen ze haar mondkap en gezichtscherm voor deed. Ze pakte de injectienaalden en dacht dan maar die prikken te kunnen zetten met een geoefende snelheid. Ik voelde me in elk geval zeer gespannen en hoorde Beer zijn repertoire aan geluiden hard door de wachtruimte maken.

Omdat ik zo gespannen was deed het denk ik des te meer zeer en ik zei iets over het kabaal van Beer dat erg duidelijk door de dichte deur te horen was. “Je hoeft je niet te schamen voor je kind hoor”, zei de arts toen ze aannam dat ik dat deed, zittend op de behandeltafel, terwijl ze een venijnige prik zette net boven een wenkbrauw. Ik vertelde dat ik me niet schaamde maar dat ik me zorgen maakte. Ik kon me in elk geval nog minder ontspannen om de pijn te verminderen.

Na de laatste prik snelde ik naar Beer die op zijn stoel zat te hupsen. Een stel wat schuin achter hem zat keek me met medeleven aan en ik bedankte ze maar van wat ik dacht dat ze voor mij hadden opgelet. Een andere mevrouw die de scheten eerder zo goed genegeerd had vertelde nog met een geheel andere blik van vriendelijkheid dat Beer wel even van zijn stoel was gelopen om te willen kijken waar ik was. Ik bedankte haar ook nog hartelijk en liep met Beer voor de tweede keer naar de WC. Hij wil altijd naar de WC als we ergens zijn.

Thuis gekomen probeerde ik mijn gestreste gevoel kwijt te raken, maar dat lukte niet goed. Ik moest eigenlijk blij zijn, vond ik, nu ik die ochtend het goede nieuws kreeg dat Beer vanaf volgende week 4 dagen naar de dagbesteding mag gaan. Dat zelf brengen en halen, waarvan ze zeggen dar het tot oktober duurt, nam ik voor lief. Ik maakte een sprongetje van geluk toen ik Beer het nieuws vertelde dat hij gezellig weer mag gaan werken en spelen, maar ik wist dat ik het meer voor mezelf zei dan voor hem.

Toen ik hem na het bos met de honden zijn zwembroek liet aantrekken en zijn rug in smeerde omdat we naar het strand zouden gaan, merkte ik dat hij stilletjes huilde. Hij vroeg met betraande ogen en een rood gezicht bevestiging over wanneer hij naar de dagbesteding zou moeten gaan. Het was alsof ik een harde klap in mijn gezicht kreeg. Ik voelde schaamte die ik niet voelde daar bij de neurologe eerder, maar nu wel. Dat ik eigenlijk zo bezig ben geweest met al die dagschema’s afdraaien om maar door te kunnen gaan terwijl ik steeds verder van Beer af begon te staan om überhaupt maar te kunnen blijven staan. Niet te veel te hoeven voelen van de absurde zware periode met alle zorg zonder uitzicht en goede hulp.
Die blijdschap en opluchting dat hij na een kleine 4 maanden weer van huis is zodat ik niet met hem bezig kon zijn.
Het gaat niet om mij, voelde ik weer door die klap in mijn gezicht en het huilen van Beer. Het gaat hier om wat goed is voor Beer.

Ik nam diep adem en vertelde op een rustige manier dat ik het goed begrijp dat het heel moeilijk is om weer ineens terug te moeten gaan. En dat ik beloofde dat we zijn cijfers schema zouden volbrengen als ik hem weer gezellig zou ophalen van de dagbesteding. Beer werd rustiger en we vertrokken naar de zee en heb ik hem zo lang hij dat nodig had laten zwemmen in het verkoelende water waar hij bijna helemaal in op ging.

Dit bericht heeft 0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top